Column Minke

Voor het tijdschrift van lactatiekundigen schrijft Minke regelmatig een column. Hieronder vind je de eerder gepubliceerde stukken.

Baren


Veertig jaar geleden werd ik thuis geboren met de hulp van een vroedvrouw, net zoals mijn 3 zussen voor mij en mijn broer na mij. Mijn moeder vroeg bij haar vijfde en laatste zwangerschap aan de vroedvrouw of ze nu wel een echo mocht, want ze was natuurlijk nieuwsgierig naar hoe die baby in haar buik op beeld er zou uitzien. Het antwoord van de vroedvrouw was toen kort en duidelijk: alles is goed, dat is nergens voor nodig.


In hetgeen ik dagelijks doe, probeer ik dat stukje vertrouwen en evidentie van zwanger zijn en bevallen mee te nemen. Uiteraard is ons uitgebreid medisch kunnen een grote vooruitgang door te anticiperen op belangrijke pathologie. We mogen ons ongelofelijk gelukkig prijzen dat we daardoor weinig of geen baby’s en moeders verliezen. Wat helaas meestal vergeten wordt, is dat er ook onbedoelde neveneffecten zijn. En zonder het kind met het badwater weg te gooien, mogen wij ons meer bewust zijn van onze invloed op aanstaande moeders en bevallende vrouwen. Waarom overweldigen we deze vrouwen met statistieken, cijfers, berekeningen en keuzes? Hoe vaak zeggen wij tegen een zwangere vrouw dat wij het ook niet allemaal zeker weten? Baren doet een vrouw ook met haar hoofd, dat veel gehoord heeft en vaak -veel vaker dan ze ons vertelt- angstig is, overtuigd dat haar lichaam dit niet kan. Vaak in die mate, dat ze niemand in haar omgeving kent die moeiteloos kon bevallen. Dus, waarom zou zij het dan wel kunnen? We vergeten vaak hoeveel invloed wij hierop hebben. Begin jaren ’90 bracht 32 procent van de Vlaamse vrouwen hun kind ter wereld onder epidurale verdoving. In 2021 was dat 73 procent. Als enkel vaginale bevallingen worden beschouwd, bevalt momenteel 66,7% met een epidurale verdoving. (1) Al te gemakkelijk wordt de oorzaak van het hoog percentage ruggenprikken aan de bevallende vrouwen teruggegeven: zij kunnen niet meer spontaan bevallen.

En dan is de vraag, die ik mijzelf soms ook moet stellen, heeft zij of hebben wij geen vertrouwen in wat haar lichaam kan? Juist daar ligt de kracht van de eerstelijns verloskundigen, die opgeleid zijn om gezondheid te bevorderen met mogelijke pathologie in het achterhoofd. Want ja, er is altijd een kans op een moeilijke bevalling; ook al is er geen enkele medische aanwijzing in die richting. Ik ben ervan overtuigd dat wij ‘vrouwen’ dit vertrouwen kunnen meegeven met de focus op een normale baring.


Eindigen doe ik weer met een anekdote van mijn moeder. Van haar vijf kinderen is er eentje niet thuis geboren. Niet omwille van een complicatie, wel omdat ze net verhuisd was en nog geen vroedvrouw had. Er werd haar aangeraden naar de vroedvrouwenschool te gaan om te bevallen. Ze omschrijft deze bevalling als veruit de lastigste. Ze moest in bed liggen en werd de hele tijd gemonitord. De pijn, zo vertelt ze mij, was op die manier bijna ondraaglijk. Toen mijn zus geboren werd, bleek ze nog geen drie kilogram te wegen. Ze moest in de kinderafdeling blijven, terwijl mijn moeder naar huis werd gestuurd. Toen mijn zus na drie weken de kaap van de drie kilo had bereikt, mocht ze naar huis. Mijn moeder had haar alleen via een raampje gezien en af en toe mogen vasthouden. Nooit meer hier en nooit meer op die manier, was haar conclusie. Het raakt me nog altijd als ze dit vertelt, zij kon het immers allemaal prima zelf.


(gepubliceerd in huisarts nu okt 2023)

 


Hands off start borstvoeding

 

De afgelopen maanden begeleidde ik een vrouw die net bevallen was van haar eerste kindje. Ze vertelde me dat ze een relatief vlotte bevalling had met epidurale. Na de geboorte lag haar dochter huid op huid en vertoonde eerste hongersignalen. Omdat ze kort daarna nog geen aanstalten maakte aan te happen, hielp de vroedvrouw actief mee. Haar dochter huilde veel tijdens dit helpen en weigerde de borst.

 

In de dagen erna wilde haar baby niet aan de borst drinken. Eenmaal thuis lukte dat, met heel veel geduld en veel borstweigeren, af en toe wel. Omwille van het vele weigeren en onvoorspelbaar drinkgedrag aan de borst is ze na overleg begonnen met aanleggen, afkolven en bijvoeden. Na een drietal weken voelde ze zich fysiek en mentaal zo moe dat ze overging naar full time kolven. De onvoorspelbaarheid van het verloop van de voedingen en dan vooral het borstweigeren hadden haar fysiek en mentaal uitgeput. Een paar weken later stopte ze ook hier mee.

 

Tijdens de huisbezoeken was haar moeder er soms ook. In het hele proces van borstvoeding geven maakte zij zich, begrijpelijk, zorgen over haar dochter. Dat ze te ver over haar grenzen zou gaan en zichzelf zou uitputten. Als vroedvrouw is het dan soms zoeken om ook de pas bevallen moeder voldoende aandacht te kunnen geven. Bij het geven van advies probeer ik oma mee te nemen voorbij angst om zo bij haar dochter te horen wat zij nodig heeft. In deze casus had deze vrouw het nodig alle opties om de borst te geven te proberen en het tempo van loslaten hierin zelf te bepalen. Het voelde als een klein rouwproces zo zei ze. Dat snap ik beaamde ik, je wilde het heel graag anders.

 

Bij mijn laatste huisbezoek was ook oma weer aanwezig. We hadden een ontwapenend mooi en open gesprek over vrouw zijn in deze maatschappij nu en zoveel jaar geleden. Moeder en dochter vertelden dingen die ze elkaar nog niet eerder hadden verteld. Hoe ze elk als jonge vrouw al veel ‘licht’ seksueel grensoverschrijdend gedrag hadden ervaren. Of hoe ze, achteraf gezien, nipt uit een bedreigende situatie hadden kunnen ontsnappen. En hoe zij, wij, dit vaak (moeten) accepteren. Alsof het iets is dat je nu eenmaal meemaakt als vrouw.

 

‘Het is misschien een rare vergelijking’ zegt de jonge kraamvrouw met tranen in haar ogen als ze me bedankt voor de begeleiding. ‘Maar toen ik daar net bevallen lag, de vroedvrouw in mijn borst kneep en mijn baby er hardhandig tegenaan duwde, voelde dat ook grensoverschrijdend. Voor mij en voor mijn baby.’

 

In mijn ervaring in het opvolgen van een pasgeborene na een (vlotte en fysiologische) bevalling, gaan deze meestal in het eerste tot tweede uur na geboorte aan de borst. Waarna ze vaak in een diepe slaap vallen en de zes tot twaalf uren die volgen minder interesse lijken te hebben. Om vervolgens goed en frequent te beginnen drinken.

 

Ook de start van borstvoeding, net als de bevalling ervoor, verloopt best hands off. Het één vloeit ook dan vaak over in het ander. Naast het uitlokken van borstweigeren ervaren vrouwen deze handelingen vaak ook als zeer onaangenaam en invasief voor henzelf en hun baby. 


Voeden op gevoel


Er is steeds meer kennis en dus ook informatie over borstvoeding. Wat vooral goed nieuws is: meer aandacht, meer kennis, meer vrouwen die overtuigd zijn om borstvoeding te geven. Toch merk ik ook een keerzijde. Door al onze kennisoverdracht gaan vrouwen borstvoeding geven soms ‘overdenken.’ Ze proberen zo veel mogelijk informatie tot zich te nemen. Lezen en beluisteren alles wat ze er over kunnen vinden. Als ze ons vragen stellen en wij hen (goedbedoeld) nog meer theorie voorschotelen, denken ze dat nadenken over, dus vanuit cognitie omgaan met borstvoeding de juiste weg is. Wij tonen hen die immers, wij weten het beste hoe het moet.

De kern van dit nodig hebben en vastgrijpen van informatie lijkt me het gebrek aan ervaren en opgroeien met. Wie van de vrouwen die voor de eerste keer de borst gaat geven heeft dit in haar leven al mogen zien bij een andere vrouw? Wie van hen groeide op in een omgeving waarin de borst gegeven werd, een baby getroost? Ze moeten niet alleen voor de eerste keer borstvoeding geven, het is vaak de allereerste keer dat ze dit van dichtbij meemaken. Ze hebben geen enkele basis om op terug te vallen. De onbewuste, van generatie op generatie doorgegeven kennis waardoor er vertrouwen is en er loslaten kan zijn. Onze kennismaatschappij is degene waar ze vertrouwd mee zijn. De meeste van de vaardigheden die ze geleerd hebben in hun leven was door informatieoverdracht.

Maar borstvoeding geven is een ervaring, een aanvoelen, een doen. Een proces van uitwisseling tussen moeder en kind, dat ook nog eens elke dag en elke voeding anders is. En hoewel basiskennis absoluut helpend is, zal deze theorie nooit helemaal overeenstemmen met hun eigen ervaring. Waardoor ik merk dat ze vaak onzeker worden, het gaat niet zoals ze het geleerd hebben. Het voelt niet zoals ze bedacht hadden dat het ging zijn. Het is op dit punt dat hun cognitie in conflict gaat met hun ervaring, hun voelen. En omdat onze hele maatschappij op cognitie draait verliest het voelen. Ploeteren ze door op ratio en proberen antwoord te vinden door alsmaar meer vragen te stellen.

Als lactatiekundige vind ik het vaak een uitdaging om balans te houden tussen het geven van kennis en informatieoverdracht en tegelijkertijd bewaken dat ik een vrouw niet overspoel met informatie. Ik wil namelijk liefst dat ze wel op intuïtie en aanvoelen de borst zal blijven geven. Of zeker niet dat ze deze door mij net minder vertrouwt. Uiteraard zijn we lactatiekundige om haar te helpen en oplossingen aan te bieden. Ze zal ook niet geholpen zijn als we op elke vraag antwoorden dat ze het zelf wel zal weten. Het is dus een evenwicht zoeken in voldoende positie in nemen zodat zij zich geholpen voelt en niet zoveel positie innemen dat ze niet meer zonder ons en onze kennis kan. Hoe minder afhankelijk daarvan, hoe groter haar vertrouwen in haarzelf en haar baby. Hoe groter de kans dat ze uit cognitie meer in haar lijf en voelen kan zakken.

Of zoals de vrouw die ik vandaag zag glimlachend met tranen in haar ogen tegen mij zei: ‘nu bij mijn derde, die na negen maanden nog minstens drie keer wakker wordt om te drinken, heb ik geleerd niet meer op de klok te kijken. Moe ben ik sowieso, ik heb geen zin meer om ook nog na te gaan denken over hoe moe ik ben. Daar word ik nog veel vermoeider van.’

Het maakt me altijd blij als ik deze meer ervaren moeder zoiets hoor zeggen tegen die jonge eerste mama. Want uiteindelijk is het dat wat zij nodig heeft.

De geruststelling dat het goed komt en (vaak sneller dan we achteraf wensen) voorbijgaat


‘Ik heb de andere twee zo weinig vastgehouden’


Zwanger van haar derde baby komt ze in de praktijk.

Dat ze nu, voor de eerste keer, graag borstvoeding zou geven.

Waarom, vraag ik haar, nu wel? 
dat zoveel vrouwen rond haar de borst geven en dat dit de laatste baby is.

dat ze nieuwsgrierig is of het anders zou zijn,

en omdat het beter is, toch?


Ik antwoord haar dat ik niet de persoon ben

om te overtuigen,

om te overdonderen met percentages en voordelen,

om te dwingen

Maar dat ik enkel zeggen kan

dat ik hoop, dat het geen keuze hoeft te zijn

Zoals een kind in je buik dragen geen keuze

maar (meestal) een evidentie,

dat het de basis is

‘Zoals jouw buik haar basis is nu en we haar daar liefst zo lang mogelijk laten,

jouw baarmoeder de voeding geeft die ze nu nodig heeft

en je borsten dit erna zullen overnemen’

Dat voeden zoveel meer is dan eten geven,

dat je troost en knuffelt,

hecht en loslaat

dat je zoveel geeft

maar ook zoveel krijgt


Nu komt ze, met een baby van ondertussen vier maanden oud, weer op consultatie.

Of ik haar kan helpen in hoe ze de borstvoeding best zou afbouwen.

En, vraag ik haar, wat was er anders deze keer?

Terwijl ze naar haar dochter kijkt, zegt ze:

‘ik heb de andere twee zo weinig vastgehouden’


Dat het ‘de borst’ geven haar ‘dwong’ te gaan of blijven zitten,

dat de band anders is,

ze zich meer lijfelijk verbonden voelt,

ook al houdt ze van al haar kinderen veel.

Dat ze spijt heeft dat anderen zo vaak de fles gaven aan de twee oudsten,

zodat zij zich bezig kon houden met dingen

waar ze nu geen herinnering meer aan heeft.

Dat ze die herinneringen nu wel heeft

van kleine handjes aan haar borst,

van lachjes, kriebeltjes en intens oogcontact

dat ze dit zal meenemen voor de rest van haar leven.



Share by: